dinsdag 28 januari 2014

De aai, ooi en oei woorden

Instructie aai, ooi en oei woorden

Bij de aai, ooi en oei woorden is het soms lastig om de laatste klank van het woord goed te schrijven. Het lijkt alsof je /j/ op het eind zegt van een woord. Je hoort dus /j/, maar dat schrijven we niet zo. We schrijven dit met een i op het eind. Lees maar mee met het verhaal.



Mooi of niet mooi?

Wendel en Stan lopen door de straat. 'Wat zullen we gaan doen?' 'Ik weet niks,' zegt Stan. 'Jij weet ook nooit wat,' zegt Wendel. 'Weet jij dan wat?' vraagt Stan. Wendel schudt haar hoofd. 'Nee, ik weet ook niks.' 'Wendel! Stan!' roept oom Barrie. 'Jullie moeten me helpen.' Hij geeft Wendel een pot blauwe verf. En Stan een pot met groene verf. Ze krijgen allebei een kwast. Zelf neemt hij een pot paarse verf. 'Dit hok moet morgen klaar zijn. Dan komen de pauwen.'

Wendel verft een stukje blauw. Stan doet daarnaast een stukje groen. 'Oei, ik knoei,' zegt Stan. 'Geeft niet,' zegt oom Barrie. 'Een pauw is niet zo nauw.' Oom Barrie verft een stuk paars. 'Moeten er geen tralies voor?' vraagt Wendel. 'Straks vliegen die pauwen weg.' 'Nee,' zegt oom Barrie. 'Ik doe nooit een vogel in een kooi. Dat vind ik zielig. Mijn pauwen mogen vrij rondlopen. Ze krijgen wel een hok. Voor als het regent en waait. Ik maak ook een ladder op het dak. Daar klimt vader Pauw 's avonds op. Dat vindt hij fijn.' Stan is weer aan de beurt. Hij verft een groen rondje. 'Ik hou niet zo van vogels,' zegt hij. 'Ik speel liever met autootjes.' 'Geef mij maar vogels,' zegt oom Barrie. 'Vroeger had ik een kraai. Een kraai kun je tam maken. Mijn kraai ging altijd met me mee.'

Zo praten ze door. Zo verven ze verder. En 's avonds is het hok klaar. Blauw en paars en groen. Oom Barrie wijst ernaar. 'Mooi of niet mooi?' vraagt hij. 'Niet mooi,' zegt Stan. Wendel is het met hem eens. 'Ik heb nog nooit zoiets vies gezien.'



De luisterweg



De dik gedrukte woorden zijn de aai, ooi en oei woorden die we gaan leren. Om dit makkelijk te onthouden gebruiken we de luisterweg:

1. Ik luister naar het woord.
Ik hoor /kraa/j/.

2. Ik zeg het woord na.
Ik zeg /kraa/j/.

3. Ik luister naar de klanken.
Ik luister naar /aai/ en hoor de letter /j/ aan het eind.

4. Ik bedenk de letters die erbij horen.
Ik weet dat je de /j/ die je bij aai, ooi en oei hoort, schrijft als een i.

5. Ik zeg de klanken zacht mee terwijl ik schrijf.
Ik zeg /kraai/jjj/ en schrijf k-r-aai.

6. Ik controleer het woord.
Ik lees nu kraai. Het klopt: kraai met een i in aai.